Vorige week vond een bijzondere bijeenkomst plaats in het Academiegebouw in Leiden. Vanuit alle hoeken van de wereld, en vanuit Leiden en andere delen van Nederland, kwamen wetenschappers samen om vooruit te kijken. Een dag lang werd besproken hoe ver we zijn op het gebied van onderzoek naar HCHWA-D en wat er nog nodig is om ons uiteindelijke doel te bereiken: een medicijn tegen de ziekte. Vanuit de Vereniging waren Jolanda Blom- de Vreugd, Jesse van Rijn en ik, Sanne van Rijn, aanwezig om mee te denken. U vindt hier mijn verslag en de belangrijkste conclusies van de dag.
Het is u vast niet ontgaan dat de afgelopen paar jaar de ontwikkelingen op het gebied van HCHWA-D elkaar snel opvolgen. Dat heeft met een aantal dingen te maken. In de afgelopen 10 jaar werden de Vereniging HCHWA-D en de Dutch CAA Foundation opgericht, die zich hard maakten voor meer onderzoek naar de ziekte en studies met een financiële ondersteuning stimuleerden. Daarnaast bloeide de belangstelling en betrokkenheid van onderzoekers verbonden aan het LUMC op en namen technische mogelijkheden (bijvoorbeeld op het gebied van hersenscans en DNA-technieken) toe. Als laatste, zeker niet onbelangrijk, werd er steeds meer duidelijk over de overeenkomst tussen CAA en HCHWA-D. De erfelijke ziekte treft tientallen families in voornamelijk Nederland en Australië en wordt gekenmerkt als een zeldzame ziekte. CAA daarentegen treft 1 op de 3 oudere mensen. Een wereldwijd probleem, vergelijkbaar met Alzheimer maar veel minder bekend, en op dit moment onbehandelbaar.
Voor een zeldzame aandoening, met relatief ‘weinig’ personen die eraan lijden, is het vinden van een medicijn jammer genoeg weinig interessant. Voor een aandoening die voorkomt op de schaal waarop CAA voorkomt uiteraard wel. En dus is de overeenkomst tussen de twee voor ons, als gendragers, mogelijk gendragers en familieleden, een geluk bij een ongeluk. Zo wil het dat in de afgelopen jaren het onderzoek naar HCHWA-D door de samenwerking tussen (onder andere) Mark van Buchem van het LUMC (die zich vanuit Nederland richt op HCHWA-D) en Steven Greenberg van Harvard (een expert op het gebied van CAA en werkzaam in de USA) in een stroomversnelling werd gebracht.
Elke twee jaar brengen zij, met financiële ondersteuning van de Dutch CAA Foundation, onderzoekers die zich bezighouden met CAA en HCHWA-D samen op een congres. Tijdens zo’n congres delen zij met elkaar hun onderzoeksresultaten en worden er ideeën voor vervolgonderzoek uitgewisseld. In de afgelopen jaren heeft dit vooral in het teken gestaan van meer kennis over de ziekte en het beloop daarvan. Het zal u niet ontgaan zijn dat er op dat gebied nog veel te leren viel en valt. Misschien heeft u zelfs wel deelgenomen aan één van de onderzoeken, zoals EDAN of CAVIA.
Deze studies waren gericht op het onderzoeken van de invloed van het amyloid-eiwit (het ‘giftige’ eiwit dat als er sprake is van een genmutatie de hersenbloedingen veroorzaakt) in het brein, de bloedvaten en het hersenvocht en werd er gezocht naar een zogenaamde ‘biomarker’. Het is namelijk niet mogelijk simpelweg het niveau van het amyloid-eiwit te meten en te gebruiken als ‘graadmeter’ voor hoe de ziekte zich ontwikkelt. Stel, er wordt een mogelijk medicijn gevonden, een zogenaamd ‘kandidaat-medicijn’ (waarvan je vermoedt dat het werkzaam zou kunnen zijn) en je wilt weten of dat medicijn doet wat het moet doen (namelijk zorgen dat het eiwit afneemt of zich niet of minder ontwikkelt) zul je dat eiwitniveau moeten kunnen meten op de één of andere manier.
Dus werd er in de afgelopen jaren gekeken of er een goede ‘biomarker’ gevonden kon worden, met een aantal veelbelovende resultaten. Die werden in september 2018 op het CAA congres in Lille met elkaar besproken. Daar kwam de wetenschappelijke adviesraad van de Dutch CAA Foundation samen en zeiden de onderzoekers tegen elkaar: ‘Met alle kennis die we in de afgelopen jaren hebben opgedaan en de stappen die we maken wordt het tijd om ons meer en meer op een mogelijk medicijn te gaan focussen.’
En zo vond er een historische dag plaats in Leiden. Eén dag met onderzoekers uit alle windstreken (o.a. Amerika, Canada, Engeland en Australië), met als doel het bespreken van wat nodig is om in de komende jaren een trial voor een mogelijk medicijn te kunnen starten. Aan mij de eer om, als ambassadrice van de Vereniging, voor de aanwezigen een beeld te schetsen over de impact die de ziekte op de familie van mijn opa en de mijne heeft (gehad) en het leed dat we toekomstige generaties mogelijk kunnen besparen.
De rest van de dag spendeerden we, met ondersteuning van twee Amerikaanse experts op het gebied van medicijnonderzoek voor Alzheimer, over mogelijke routes richting een medicijn en over obstakels op de weg. We kwamen tot de conclusie dat er op basis van Alzheimeronderzoek en het recente ontwikkelen van de exonskipping methode (waar o.a. Amylon zich mee bezighoudt) in ieder geval hoopvolle mogelijkheden voor een kandidaatmedicijn zijn.
We concludeerden samen ook dat als het gaat om kennis over het verloop van HCHWA-D en biomarkers, er blijvend en uitgebreider onderzoek nodig is. Hoewel de resultaten tot nu toe veelbelovend zijn, zijn de deelnemersaantallen nog beperkt. En in het onderzoeksveld geldt: hoe minder deelnemers je hebt, hoe minder kennis je hebt. We bespraken hoe we de kennis en het aantal deelnemers kunnen vergroten.
Het werd me tijdens de meeting steeds meer duidelijk, o.a. ook doordat Pierre Tariot van het Banner Alzheimer Center in Phoenix (VS), vertelde over hoe uitgebreid hun onderzoeksprogramma is en hoe belangrijk het zogenaamde ‘voorwerk’ is. Zij hadden ook niet zomaar een interessant kandidaatmedicijn en een trial om de effectiviteit daarvan te meten. Zij besteedden jaren en jaren aan het verzamelen van kennis over de ziekte en het vinden van het juiste medicijn. Ze verzamelden een enorm bestand aan deelnemers, met wie ze nauw contact onderhouden. En dan nog, na al die inzet, is het niet vanzelfsprekend dat het medicijn waarvoor zij gekozen hebben, werkzaam is.
Dat ‘voorwerk’ wordt als het gaat om HCHWA-D, gedaan in de vorm van EDAN, CAVIA, het stamboomonderzoek en AURORA. Zulke studies heetten ‘Natural History Studies’. En die worden niet niet alleen gedaan in Nederland. Want ook bijvoorbeeld in Australië, waar honderden mensen wonen die gendrager of mogelijk gendrager zijn, zetten onderzoekers van de universiteit van Perth zich samen met de mensen daar in om meer te weten te komen.
Gisteren bespraken we met elkaar het enorme belang van het verzamelen van die kennis. Kennis die onmisbaar is als je een trial voor een medicijn wilt opzetten. Sterker nog, zo’n trial moet goedgekeurd worden door bepaalde instanties, die de veiligheid van patiënten moeten bewaken. En die zijn er uiteraard erg nieuwsgierig naar of het wel veilig is om een bepaald medicijn in een populatie te testen. De enige manier waarop je dat kunt onderbouwen, is als je genoeg kennis hebt over het verloop van de ziekte en genoeg vertrouwen hebt in jouw ‘biomarker’ (de manier waarop je meet dat je medicijn werkt).
Ik krabde even op mijn hoofd. Want ik hoor het zo vaak: ‘Ik ga wel meedoen aan het onderzoek als er uitzicht op een medicijn is’. Als er eenmaal een medicijnonderzoek begint, staan mensen vast in de rij. Maar, die trial kan niet beginnen, als er niet voldoende voorkennis is. En die kennis kunnen we dan weer niet voldoende opdoen, als er niet genoeg mensen meedoen aan die studies die daar zo belangrijk voor zijn.
Aan het einde van de dag trokken we onze conclusies en gezamenlijk maakten we een plan voor de komende tijd:
We eindigden de dag proostend en blij. Natuurlijk, er is nog een lange weg te gaan. Maar, we zijn op de goede weg!